(1864) Sp. Gifts IV, 120, 121 639. God gaf onze eerste voorouders het voedsel waarvan naar Zijn bedoeling ons hele geslacht moest eten. Het druiste in tegen Zijn plannen, dat het leven van enig schepsel genomen zou worden. Er zou in Eden geen dood bestaan. De vruchten van de bomen in de hof vormden het voedsel dat de mens nodig had. God gaf de mens tot na de vloed geen toestemming om dierlijk voedsel te eten. Alles waarvan de mens kon leven was vernietigd, en omdat het voor hen bittere noodzaak was, gaf de Heer Noach toestemming om te eten van de reine dieren die hij met zich in de ark had meegenomen. Maar dierlijk voedsel was voor de mens niet het gezondste voedsel. De mensen die voor de vloed leefden aten dierlijk voedsel en bevredigden hun lusten totdat de beker van hun ongerechtigheid vol was, en God de aarde zuiverde van hun zedelijke verontreiniging door middel van een vloed. Toen kwam de derde verschrikkelijke vloek over de aarde te liggen. De eerste vloek was over het nageslacht van Adam en over de aarde uitgesproken vanwege zijn ongehoorzaamheid. De tweede vloek kwam over de aardbodem nadat Kaïn zijn broeder Abel had doodgeslagen. De derde en meest verschrikkelijke vloek kwam over de aarde bij de zondvloed. Na de zondvloed aten de mensen veel dierlijk voedsel. God zag dat de wegen van de mens verdorven waren, en dat hij geneigd was zich trots tegen zijn Schepper te verheffen en de neigingen van zijn hart te volgen. En Hij liet toe dat dit langlevende geslacht veel dierlijk voedsel at, zodat hun zondige leven verkort werd. Al snel na de zondvloed begon ons geslacht af te nemen in lichaamslengte en in lengte van jaren.
|