(1868) 2T 70, 71 53. Het is onze plicht te weten hoe wij ons lichaam hetallergezondst kunnen bewaren. En het is onze heilige plicht om volgenshet licht te leven dat God in Zijn genade heeft gegeven. Als wij onzeogen voor dit licht sluiten, uit vrees dat wij onze fouten zullen ontdekken,waarvan wij geen afstand willen doen, dan verminderen onze zondenniet, maar nemen ze toe. Als men zich in het ene geval van het lichtafl<eert, dan zal men het ook in een volgend geval negeren. Het is eeneven ernstige zonde om de wetten voor ons wezen te schenden, als hetbreken van één van de Tien Geboden, want in beide gevallen breken weGods wet. Wij kunnen niet de Heer liefhebben met geheel ons hart,verstand, ziel en kracht, zolang wij onze genotzucht en onze smaak veelmeer liefhebben dan de Heer. Wij verminderen dagelijks in kracht omGod te verheerlijken, terwijl Hij om al onze kracht en geheel ons verstandvraagt. Door onze verkeerde gewoontes vermindert onze greep op onsleven, en toch belijden we Christus° volgelingen te zijn, die zichvoorbereiden op de laatste stappen op weg naar onsterfelijkheid.Broeder en zuster, u hebt een opdracht te vervullen die niemandin uw plaats kan doen. Ontwaak uit uw slaaptoestand, en Christus zal uleven geven. Verander uw manier van leven, hoe u eet, drinkt en werkt.Zolang u blijft op de weg waarop u al jaren bent, kunt u heilige eneeuwige zaken niet helder onderscheiden. Uw zintuigen zijn afgestompten uw verstand is beneveld. U bent niet toegenomen in genade en in dekennis van de waarheid, zoals het uw voorrecht was. U bent niettoegenomen in spiritualiteit, maar u bent meer en meer verduisterd.
R. & H., l8juni 1895 54. De mens was de kroon op het scheppingswerk van God,geschapen naar het beeld van God, en bedoeld om Gods partner te zijn. De mens is God zeer dierbaar, omdat hij gevormd is naar Zijn beeld.Dit feit zou ons moeten doordringen van het belang om met bewijs envoorbeelden te onderwijzen, hoe zondig het is, om door het bevredigenvan onze eetzucht of door welke andere zondige praktijk ook, onslichaam dat bedoeld is om God tegenover de wereld tevertegenwoordigen, te bezoedelen [De wet van de natuur duidelijk afgekondigd - 97]
|